Bewegen is heel belangrijk voor de gezondheid van een mens, wordt vaak gezegd. Maar hoe weten we dat eigenlijk? Wie enkele dagen alleen maar achter de TV hangt in plaats van te sporten heeft daar meestal niet direct last van. Uit de statistieken leren we echter dat bewegen de kans op kanker en hart- en vaatziekten vermindert en depressies tegengaat. Is dat belangrijk voor baby’s?
Wat maakt het uit?
Een kritische lezer zou zeggen: “Wat maakt het uit of een baby beweegt, die krijgt toch nog geen kanker of depressie want dat is iets voor ouderen. Zo’n kind ligt uit zichzelf al de hele dag stil. Dat gezwaai met armen en benen noem ik geen ‘bewegen’. Dus zo belangrijk kan bewegen niet zijn voor een baby, toch?”
We weten dat bij baby’s bewegen zeer belangrijk is voor de ontwikkeling van de spieren én de hersenen. Voor ouderen is bewezen dat lichamelijke passiviteit leidt tot forse achteruitgang van het denkvermogen, het slaap-waakritme, de stemming, kracht en evenwicht. Het bevordert bovendien het ontstaan van depressie, agressie, opwinding, standsafwijkingen van gewrichten, incontinentie en doorliggen.
De kritische lezer is nog niet overtuigd. “Nou en? Mijn baby is toch incontinent en heeft ook al geen slaap-waakritme, haha! En als ‘ie depressief is heb ík daar geen last van hoor.”
Spieren in beweging stimuleren hersenen
De vraag waarom bewegende spieren de ontwikkeling en het functioneren van de hersenen stimuleren, bleef knagen. Onlangs vond ik eindelijk een opmerkelijk simpel antwoord op dit raadsel.
Als spieren actief zijn, zorgen ze voor aanmaak van ‘neurotrofinen’. Dat zijn stoffen die de zenuwen ondersteunen en doen groeien. Zenuwstelsel en hersenen kunnen niet zonder die neurotrofinen. Wie niet voldoende beweegt doet zijn zenuwen èn zijn hersenen tekort. Omdat het zenuwstelsel zich bij baby’s enorm ontwikkelt, is bewegen juist voor hen heel belangrijk.
“Dan moet je voor dit effect vast heel intensief bewegen, bijvoorbeeld hardlopen of roeien. Dat doen baby’s toch niet.”
Baby’s lopen natuurlijk niet hard, maar ze kunnen wel met armen en benen spartelen, het hoofd optillen en bewegen, het lichaam draaien en omrollen. Dit zijn allemaal belangrijke bewegingen. Baby’s bewegen weliswaar niet krachtig en doelgericht, maar wel continu (als ze wakker zijn). De meeste bewegingen worden onmogelijk als ze in een ‘stoel’ worden gezet. Ook peuters die achterovergekanteld in kinderwagens ‘zitten’ kunnen nauwelijks bewegen.
Maak beweging mogelijk
Om de broodnodige babybewegingen mogelijk te maken, kan een baby het beste plat liggen. Thuis in wieg en box, nooit in een stoel. Onderweg in een lange en brede kinderwagenbak met ruimte voor een kind tot 9 maanden. Alleen met de auto als het echt moet, maar tijdens de rit wel altijd in een autostoeltje. Als het kind echt goed kan zitten (en niet eerder), laat het dan niet apathisch liggen in een beklemmend kuipje, maar zet het in een kinderwagenstoel of buggy met een ‘actieve zit’: een rechte rugleuning, een brede voetensteun, een stevige bumperbar en een zitting breed genoeg om ook met winterjas aan te kunnen verzitten en bewegen.
Trend
Kinderwagens met een ruime bak en een brede, rechte rugleuning zijn nu nog moeilijk te vinden. Maar het lijkt of de trend van klein-kleiner-kleinst en ‘alles achterovergekanteld’ eindelijk aan het keren is. Twee voortekens:
Van de eigenaar van een Amsterdamse babyspeciaalzaak hoorde ik dat er steeds meer vraag is naar ouderwetse kinderwagens, groot en geveerd met leren riemen. Daar val je meer mee op dan met zo’n modern mini-ding.
Trendsetter Stokke bracht onlangs een kinderwagen met een relatief grote bak op de markt, de Stokke Crusi. De bak is mooi lang. In de breedte mag er van mij nog wel wat bij, maar de toon is gezet: big is weer beautiful bij kinderwagens. Hoera! De babybeweging krijgt weer de ruimte.
Deze column van Brecht Daams verscheen eerder in Babywereld, vakblad voor baby- en kinderproducten, december 2012.
Literatuur
Deister, C. en Schmidt, C.E., 2006. Optimizing neurotrophic factor combinations for neurite outgrowth. Journal of Neural Engineering, 3 (2), pp. 172-179.
Dishman, R.K. et al., 2006. Neurobiology of Exercise. Obesity, 14 (3), pp. 345-356.